Retour aux articles →

House of Wax (version originale néerlandaise)

Half september viel Lehman Brothers om in de Verenigde Staten. Of liever: lieten de Verenigde Staten Lehman Brothers omvallen. Omdat de fall out toch vooral elders zat in de wereld. En om ideologische redenen: als laatste stuiptrek van het neoliberale, staatsfobische tijdperk dat Ronald Reagan begin 1981 inluidde, zeven presidentsinauguraties geleden, met de hallucinante woorden van diens ghostwriter, over deoverheid die niet de oplossing is, maar het probleem. Nog hallucinanter wanneer je dat beruchte en vandaag veelvuldig geciteerde stukje voluit leest: “ In this present crisis, government is not the solution to our problem; government is the problem. From time to time we’ve been tempted to believe that society has become too complex to be managed by selfrule, that government by an elite group is superior to government for, by, and of the people. Well, if no one among us is capable of governing himself, then who among us has the capacity to govern someone else?”. Voorwaar prachtige retoriek. Met desastreuze gevolgen, zo blijkt.

Peter Praet van de Nationale Bank placht nine fifteen te vergelijken met die scène uit de ecologische rampenfilm The day after tomorrow, waarin iemand uit het vliegtuig stapt en in een paar seconden bevriest. Zo kwamen ook de financiële markten van slag om slinger tot stilstand, door de plotse bevriezing van het vertrouwen. Wat nadien gebeurde, remnisceerde echter meer aan die horror van House of Wax, met op het eind dat wassen huis dat in brand staat en langzaam wegsmelt, terwijl de twee overgebleven goeien – Paris Hilton is in de remake dan al leuk gestorven – zich uit te voeten trachten te maken. Financiële markten die op drift zijn geraakt, geregeerd door de speculanten en paniekerige beleggers. Economieën die een bocht namen richting recessie, de ene al meer dan de andere. En vervolgens ook een sociale crisis, met bij ons eerst een stijging van de tijdelijke werkloosheid (met bijna 60 %) en nu ook een zware stijging van de volledige werkloosheid, naar gewoonte meest in Vlaanderen en eerst bij de jongeren.

Wassen neus

Die meltdown lijkt vandaag geen einde te kennen. Zo om de paar dagen verschijnt weer een nieuwe krimpprojectie voor de Belgische economie. Eind november treurden we al om de min 0,1 % van de OESO en de min 0,2 % van de Nationale Bank. Het IMF volgde al snel met een min 0,75 %. Midden januari herschatte de Europese Commissie al naar een onheilspellende inkrimping met 1,9 %. Met bij elke zakking ook het vooruit schuiven van de kanteling. Het zal al mooi zijn als we midden 2010 uit het dal kunnen klimmen. Dat zal er niet op verbeteren als Voka op ramkoers blijft, op de lijn die voorzitter Urbain Vandeurzen uitzette in zijn laatste nieuwjaarstoespraak. Crisis? You ain’t seen nothing yet! Uit het dal? Collectieve verarming ja. En nog duurzaam ook! Relanceplannen? Een wassen neus en dan nog eens naast de kwestie! Dat heeft Vandeurzen niet zelf uitgevonden. Dat vinden kennelijk 95 % van hun leden van de relance-plannen. Krijg een dergelijke vraag binnen via de telefoon: “wat vindt u van de relanceplannen”? Die 5 % anderen zijn wellicht gewoon niet bijgekomen na zich te hebben verslikt. Nu, we misgunnen de Vlaamse levende krachten niet de vrijheid van meningsuiting. Dat is een dierbaar goed, dat we intact moeten houden. Zeker nu het meer en meer onder druk dreigt te komen door de bredere bewustwording dat economie vooral psychologie is, gebaseerd op het vertrouwen, resp. wantrouwen van consumenten en ondernemers, van kredietverstrekkers en speculanten. Want daardoor dreigt een soort vertrouwensdictatuur: het onderdrukken van alles wat het vertrouwen aantast, langs links en langs rechts. Conferatur het verbod aan vakbonden om koopkrachtproblemen aan te kaarten: gebanbliksemd als koopkrachthysterie die het consumentenvertrouwen schaadt. Maar je mag toch wel verwachten dat de Vlaamse werkgevers die vrijheid met enige verantwoordelijkheid uitoefenen. In plaats van wat staan te schelden aan de zijlijn, op een ogenblik dat andere verantwoordelijken zich te pletter werken om het vertrouwen te herstellen, via het federale relanceplan, via de regionale relanceplannen, via het interprofessionele akkoord voor 2009-2010 ook. Enthousiasme hoeft niet. Kritiek mag. Het is niet omdat het interprofessionele akkoord in de gegeven omstandigheden het best mogelijke is dat het mogelijk het beste is. Misschien is het allemaal wat fluiten in het donker. Maar in elk geval beter dan gillen in het donker, tegen elkaar op. Want dat verergert de zaak alleen maar.

Pompiers

De reactie van Voka is ook – om het op zijn Tobbacks uit te drukken – dom en lomp. Omdat deze het relancebeleid toetst aan ambities die het nooit had. De relanceplannen zijn noodmaatregelen. Zoals Europa ook vroeg. Die waren nooit bedoeld om onze economie, onze arbeidsmarkt, onze samenleving voor te bereiden op de toekomst. Daarom ook zijn het precies tijdelijke maatregelen. Die deels ook de toekomst bezwaren, door de vergroting van de overheidsschuld en het overheidsdeficit. Maar die absoluut zijn aangewezen, om hic et nunc te vermijden dat de economie nog dieper wegzakt. Ook dat is belangrijk voor de toekomst. Want hoe dieper het dal, hoe moeizamer de klim nadien. Relanceplannen zijn rampenplannen. Pompiers ga je toch ook niet, op een ogenblik dat de hele boel in de fik staat, verwijten dat ze onvoldoende energie steken in de brandpreventie en de innovatie van de brandbestrijdingsproducten. Het is precies dat wat Voka nu beoogt: nog wat olie op het vuur gooien en de pompiers van de regeringen en van de Groep van 10 intussen impliciet het verwijt sturen dat brand blussen waterverspilling is, dat hun energie beter kan worden geïnvesteerd in de voorbereiding op de toekomst. “In de radicale vernieuwing van ons economisch DNA”, heet dat in Voka-jargon. Wie bedenkt zoiets… Nu, de bedenkers van Voka willen niet meer of niet minder dan een radicale transformatie van de Vlaamse economie. Al lijkt het af en toe meer op het herkneden naar het beeld en gelijkenis van LMS Internationaal, het softwarebedrijf van Vandeurzen. Met om die reden ook een overdreven focus op de kenniseconomie. Bijzonder vertrouwenherstellend allemaal voor de industriëlen die kampen met een drastische omzetdaling. Of de bouwsector die hoopt via die relanceplannen een heropleving te krijgen van de vraag van particulieren en overheden. Die industriëlen en die bouwpromotoren, die krijgen van Voka of van zijn voorzitter (niet altijd duidelijk) nu het signaal: de toekomst ligt niet in machines (andere dan computers), noch in beton en bakstenen, maar in bits, bytes en brains. Nu, wat vooral blijft hangen is een schaamteloos gehengel naar meer overheidsgeld voor onderzoek en ontwikkeling: 3 miljard euro, dat is de nieuwjaarswens van Voka. Je moet maar durven. Na een paar minuten eerder in de nieuwjaarsboodschap de regeringen te hebben verweten met hun relanceplannen de begroting verder te laten ontsporen.

Patronaal populisme

Allemaal bijzonder onverantwoordelijk dus. Ook in een andere betekenis. Omdat je nooit het gevoel hebt dat Voka in iets zijn verantwoordelijkheid neemt. Het is de patronale variant van het populisme, zoals Patrick Stouthuysen het al eerder blootlegde in De gids: een merkwaardige combinatie van schieten op alles wat (federaal of syndicaal) beweegt, permanent inspelen op het antipolitieke onderbuikgevoel bij de achterban van ondernemers, zich wentelen in een vermeend martelaarschap (de Vlaamse onderneming die willoos is overgeleverd aan het politiek-syndicaal complex, zoal niet de potverterende Walen), nooit zelf de handen uit de mouwen steken maar de positie van stuurman aan wal verkiezen, de sociale dialoog herleidend tot een betweterige monoloog, om de opponenten te overtuigen van de urbainistische heilsboodschap van het Vlaamse werkgeversfront. Dat uit zoveel arrogante doordrammerigheid nog een mooi uitgebalanceerd Pact van Vilvoorde is kunnen voorkomen, voor het Vlaanderen van 2020, met tal van nieuwe sociale en ecologische benchmarks, mag een klein mirakel worden genoemd. Laat het een keerpunt zijn voor wederzijdse verantwoordelijkheid. Om samen eens te kijken, niet enkel naar het Vlaanderen “voorbij de crisis” (de titel van Vandeurzens recente boekje), maar ook naar het Vlaanderen in crisis. Over hoe we die crisis kunnen verzachten. En wat ondernemingen daarvoor kunnen doen door ontslagen te vermijden. Eerst en vooral door de crisis niet als voorwendsel te gebruiken voor de uitvoering van herstructureringsdossiers die al langer in de kast lagen, zonder echt nodig te zijn voor het overleven van het bedrijf. Ten tweede door ontslagen zo lang mogelijk uit te stellen door tijdelijke werkloosheid. En ten derde door de ondersteuning van de koopkracht en de allerbeste ontslagbegeleiding, voor alle slachtoffers van die capaciteitsreducties. En laat ons in één beweging ook eens bekijken hoe we een nieuwe overbruggingsmaatregel kunnen nemen voor de werknemers die niet of niet meer tijdelijk werkloos kunnen worden gesteld, door formules van werktijdverkorting. Het is de verdienste van Groen! dat ze die recent van onder het stof hebben gehaald. Al ik heb het dan wel niet over hun duurzame variant, maar over omkeerbare, gecibleerde formules van tijdelijke herverdeling van de arbeid, met zoveel mogelijk behoud van de koopkracht, door een gedeelde tussenkomst van werkgevers en overheden. De bestaande RSZ-verminderingen voor arbeidsherverdeling – behouden in het voorstel van de federale sociale partners over de vereenvoudiging van de banenplannen – en de Vlaamse aanmoedigingspremies voor bedrijven die collectieve ontslagen vermijden door arbeidsherverdeling werden de laatste jaren nog nauwelijks benut, maar zouden, mits enige aanpassingen, opnieuw goede dienst kunnen bewijzen, zeker als ze verder worden versterkt door sectorale tussenkomsten, net zoals sectoren vandaag ook tussenkomen bij tijdelijke werkloosheid.

Transformeren is kiezen

Als het zo is dat de Vlaamse economie zo weinig getransformeerd en geïnnoveerd is, hoe komt dat dan? Laat ons ook dat eens samen bekijken. Ik zie in elk geval vier redenen. Ten eerste, omdat we geen keuzes hebben durven maken. Of liever, omdat de Vlaamse regering en de Vlaamse werkgevers lang geen keuzes hebben willen maken. Ik herinner me nog levendig de debatten die we hadden op de Ondernemingsconferentie van de vorige Vlaamse regering eind 2003. Die was toen einde mandaat, maar Bart Somers wilde zich, met de verkiezingen in aantocht, nog eens bewijzen naar de Vlaamse ondernemers. Het was toen het Vlaams ACV dat vroeg om de schaarse overheidsmiddelen niet langer breed uit te smeren, maar een debat te gaan voeren over de sectoren en subsectoren van de toekomst en daarop te concentreren. Wat ook in andere landen gebeurt. Wat met het Marshallplan inmiddels ook in Wallonië gebeurt. En wat de facto ook in Vlaanderen al gedeeltelijk gebeurt, maar zonder strategische visie en daarom al te veel de speelbal van economische lobby’s en politieke liefhebberijen. Dat viel toen als zaad op de rotsen. Eerst bij Voka, dat inmiddels was beginnen dwepen met het concept van open innovatie, zo open dat het nog nauwelijks open stond voor andere debatten. En nadien met de nieuwe regering. Met wel een kapstokzinnetje in het Vlaamse regeerakkoord van 2004, maar vervolgens botte weigering bij Fientje Moerman, geheel volgens de Reagandoctrine (zie hoger): het is niet de overheid, maar de markt die de keuzes moet maken, omdat de overheid te dom is om keuzes te maken. Patricia Ceysens lijkt iets genuanceerder, maar heeft niet meer de tijd, laat staan de geloofwaardigheid voor een dergelijk debat. Zodat we opnieuw vijf jaar hebben verloren. Nu, inmiddels lijkt Voka van gedacht te zijn veranderd. Het omhelst in elk geval de keuzes die werden voorbereid in de Vlaamse Raad voor het Wetenschapsbeleid. Zodat misschien wel de basis aanwezig is voor een open debat bij de aanvang van de volgende legislatuur. Ten tweede moeten we toch eens grondig de doelmatigheid bekijken van het ganse instrumentarium voor het wetenschaps- en innovatiebeleid, zowel Vlaams als federaal. Want je kunt toch bezwaarlijk beweren dat de overheden zijn blijven stilzitten, dat geen zware investeringen zijn gebeurd. Maar als dit zo weinig DNA-vernieuwing heeft gebracht, zoals Voka beweert, dan moet toch ook eens bekeken worden wat er mangelt qua effectiviteit en efficiëntie. Temeer omdat de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven in zijn laatste technische verslag nog maar eens moest vaststellen dat de bedrijfsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling niet stijgen richting de 2 %-norm van Europa, maar blijven dalen. Ondanks de overheidsstimulansen? Of precies door de overheidsstimulansen, die bedrijven toelaten de eigen investeringen af te wentelen op de overheid, net zoals we dat zien voor opleidingsstimuli? Voor zulk debat zijn er al aanzetten: de scepsis van het Planbureau over de fiscale verminderingen voor onderzoek en ontwikkeling en het kritische rapport-Soete over het innovatie-instrumentarium. Zodat dit snel moet kunnen opstarten met de nieuwe Vlaamse regering. Liefst ook met de federale regering voor wat betreft de fiscale en parafiscale incentives. Ten derde omdat de Vlaamse regering ook altijd wat vies is geweest van een industrieel beleid. Uiteindelijk zijn wel een aantal Rondetafels gestart voor specifieke sectoren, maar die teveel uitdraaiden op vragen naar federale lastenverlaging en flexibilisering of deregulering. Als er al aanzetten waren voor de Vlaamse hefbomen (zoals in het plan voor de automobielsector), dan slabakte de beleidsuitvoering. En ten vierde: hoe ver staan we met de ecologische innovatie? Op dat vlak heeft de huidige crisis wel een catharsis veroorzaakt: een breed besef dat we dringend toe zijn aan een vergroening van de economie, met zijn varianten van ecodesign, ecoinnovatie, green jobs ook. Maar ook dat vergt keuzes. En enige radicaliteit. Met de meeste weerstand bij hen die vooral de anderen verwijten vast te klampen aan het verleden. En die, als ze zelf keuzes moeten maken, als ze de prietpraat over transformatie en DNA-vernieuwing concreet moeten maken, de grootste opponenten van de innovatie worden. Omdat ze dan ineens tot de vaststelling komen dat kiezen voor bepaalde ecologische procédés, producten en diensten, ook inhoudt dat men niet meer kiest voor andere procédés, andere producten en andere diensten… Het ontluisterende debat met de werkgevers over de invoering van ecocheques is de perfecte illustratie.